Van Tinehir tot in de woestijn van Merzouga
Deze morgen nemen we het heel rustig want we moeten maar een dikke 4 uur rijden tot in Merzouga (= aan de rand van de woestijn). Er is een ontbijtbuffet. Dat is ook de eerste keer op deze reis. Ons hotel in Tinehir ontpopt zich, na het serveren van alcohol (gisterenavond … voor alle duidelijkheid) ook in zijn aanpak van het ontbijt als erg atypisch. Na het ontbijt vertrekken we, niet zonder eerst nog eens een uitzichtpunt te bezoeken maar wel zonder foto’s van de maskers genomen te hebben (sorry, Jef).
Niki en Matthieu zien de aankoop van een klein tajinneke (om nootjes in te serveren) wel zitten maar een stop in een winkeltje langs de kant van de weg maakt al snel duidelijk dat we hier niet in de juiste streek zijn voor het betere (en waarschijnlijk ook minder dure) keramische werk.
De volgende stop is ergens waar men toegang heeft tot het ondergrondse irrigatie-systeem (khetarra zoals men dat hier noemt) dat, tot 30 jaar geleden, water over een afstand van 45 km van de bergen naar de dichtstbijzijnde stad vervoerde. Het kanaal dat we bezoeken is 2 m breed en 2 meter hoog en kan over een afstand van een 50-tal m bezocht worden. Verder kan men niet omdat het ondergrondse kanaal niet meer onderhouden wordt waardoor het niet langer stabiel / veilig is.
Daarna wil de chauffeur in Arfoud aan een atelier waar rotsen met fossielen erin gepolierd worden stoppen. We zeggen dat we daarin niet geïnteresseerd zijn (het gewicht van die spullen wordt als argument aangehaald). Daarna wil de chauffeur via Rissani naar Merzouga. We praten ook dit uit zijn hoofd omdat Gertrude en Niki gelezen hebben dat het daar een “nest” van “sterk gemotiveerde” verkopers van “allerlei spullen” is. Wij zijn noch in “allerlei spullen” noch in “sterk gemotiveerde verkopers” geïnteresseerd.
De tocht gaat dus rechtstreeks naar Merzouga waar we in een mooi guesthouse inchecken. De patron is duidelijk goed op de hoogte van onze plannen (peeengee op de kameel naar de woestijn en Niki en Matthieu lekker lui aan het zwembad). De patron vertelt hoe hij dit familiehuis eigenhandig tot het hotel zoals het er nu bijstaat “omgebouwd” heeft. Ik denk dat “eigenhandig” met een korreltje zout moet genomen worden, want de patron lijkt me niet ’s werelds meest actieve man maar hij lijkt me wel iemand die goed op zijn zaken let en ervoor zorgt dat alles op wieltjes loopt. Ik denk dat de patron in het buitenland gewerkt heeft (hij spreekt beter Frans dan de meeste van zijn landgenoten en hij spreekt ook een aardig woordje Duits) en zijn, al dan niet zuur verdiende, francs of marken in het vaderland investeerde om ze, zonder al te zware inspanningen van zijnentwege, te laten aangroeien. Geen slechte strategie als ge het mij vraagt … alvast een betere strategie dan die van veel andere emigranten die hun geld beleggen in een lap grond in “the middle of nowhere” met een muur errond en een half afgewerkte woning erop.
Enfin, we zijn hier niet om de patron zijn rekening te maken maar om op de rug van een dromedaris naar de woestijn te trekken. Om 5:30pm knoopt de patron een blauwe sjaal (Touareg style) om ons hoofd, omdat dit volgens hem beter beschermd dan het hoedje waarmee sommigen ons al gezien hebben en zet de neef van de patron ons af op een pleintje waar toch wel een 50-tal dromedarissen liggen te herkauwen (vraag me niet wat ze herkauwen want eten voor die dieren is in einde of verre niet te bespeuren). Omar, onze dromedarisdrijver voor de volgende 24 uur, hangt allerlei spullen aan het zadel en weet ons ook te overtuigen dat we ons been moeiteloos en derhalve elegant over het achterwerk van de dromedarissen zullen kunnen zwieren. Ik had gehoopt dat er naar analogie met onze elektrische fietsen ook lage instap dromedarissen zouden bestaan. Dat blijkt echter niet zo te zijn. Een kramp of twee later zitten we dan toch relatief vast in het zadel en kan het schip der woestijn zijn boeg oprichten. Dat gebeurt echter pas nadat de achtersteven eerst een goede anderhalve meter omhoog geveerd is. Gelukkig zijn we ervaren dromedarisreizigers en hebben we hierop geanticipeerd door de handvatten vooraan het zadel stevig vast te houden en zelf tezelfdertijd naar achteren te leunen. Hierdoor varen we beter dan één van de meest kleurrijke politici van België (de genaamde Jean Luc D.) toen die “Let the beast go” riep tegen een mechanische stier bij een bezoek aan Trump-land toen het nog van de Clintons (= Bill, the cigar) was. We trekken op een gezapig tempo de duinen op en af en komen anderhalf uur later aan ons “campement” uit. Op een lager gelegen plek tussen de duinen waar het vol “ronde keien” (ook gekend als dromedariskeutels) ligt stijgen wij van onze dromedarissen af. We klefferen een grote duin op waardoor we aan 6-tal Berber tenten rond een binnenplaatsje komen. Omar heeft uitgelegd dat dit kamp van ons hotel is en dat gasten van het hotel hier komen overnachten. Op die manier heeft ieder hotel in de streek, dat zich enigszins respecteert een campement. Gelukkig is de woestijn groot en de campementen klein waardoor de wederzijdse hinder beperkt blijft. Vanavond zijn wij de enige gasten van het kamp en hebben dus alles voor ons. Iedere tent is een suite. Er is een salon (4 matrassen die 2 bij 2 in L-vorm aan een laag tafeltje liggen) en een slaapgedeelte (2 matrassen waarop 2 lakens en 1 deken liggen). Omar zegt dat het hier deze tijd van het jaar minimaal 15° C wordt waardoor we waarschijnlijk geen deken zullen nodig hebben. Buiten de paar tenten rond het binnenplaatsje is er nog één tent die als keuken / eetplaats dienst doet. We worden uitgenodigd op de hoge duin net achter het kamp te kruipen van waar we een mooie zonsondergang zullen kunnen bewonderen. Ondertussen maakt Omar het eten klaar. Het is inderdaad een mooi spektakel met steeds voller wordende kleuren. Na de zonsondergang gaan we naar beneden waar Omar een tafeltje met een stapel matrassen gezet heeft. Daar krijgen we een schoteltje zandkoekjes (hoe kan het ook anders in de woestijn?) en een glas muntthee voorgeschoteld. Eigenlijk zouden we liever echt eten, maar dat zal nog een tijdje duren omdat Omar alles zelf ter plaatse klaarmaakt. Daardoor is het ruim kwart na negen als de soep opgediend wordt. Na de soep krijgen we een tajine (hoe kan het anders?) van kip en groenten en daarna een bordje sinaasappelschijfjes met kaneel.
Het is echter pas daarna dat de echte hoofdschotel opgediend wordt. Die schotel (= miljoenen fonkelende sterren) wordt gedegusteerd liggend op de stapel matrassen aan het tafeltje. We kunnen van het spektakel boven ons hoofd bijna niet genoeg krijgen. Hoe ongewoon is het voor ons geworden sterren aan het firmament te zien?
Rond 11 uur gaan we in onze tent, want morgen moeten we van Omar om 6 uur op zodat we na de zonsopgang de terugweg kunnen aanvatten.
Reacties
Reacties
Heel leuk en boeiend verslag,ik geniet ervan om door jouw woorden vreemde horizonten te leren kennen.
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}