Dag 25: Quilotoa, Cotapaxi en terug naar Quito
De laatste paar blokken hout hebben de nacht in het kacheltje niet overleefd, maar wij hebben de nacht wel overleefd. We hadden wat schrik voor een CO vergiftiging en hadden dus maar voor alle zekerheid een venstertje open gezet. Ik weet niet of het door dit venstertje was, maar ik heb zeer goed geslapen. Ik ben wel om 4 uur wakker geworden (=geen wonder na 6 uur) maar heb dan nog 2 uur intermitterend geslapen. Niet slecht. Rond 6:30 besluit mijn blaas dat het welletjes geweest is en sta ik op …. om een glorieus mooie blauwe hemel te zien. Het ziet ernaar uit dat Blauw vandaag een eclatante zege in de wacht gaat slepen. Hopelijk doen die Blauwen van de Gantoise het deze namiddag even goed. We volgen die kadees op de voet om te zien wat het “afwezigheid van Hein effect” zal zijn.
Vandaag bezoeken we de Quilotoa echt en met een 1 – 0 stand voor de Blauwen. Allée, de Buffalo’s. De zon, die stralend boven ons staat verdrijft de ochtendkilte (op 4000 m is dit niet ongebruikelijk) snel. We wandelen vanaf het dorpje (= de verzameling van brique à braque in elkaar geflanste hotelletjes en restaurantjes) in tegenwijzerzin omdat we op die manier naar die kraterwand kijken die door de opgaande zon belicht wordt( goed voor de foto’s). Het plan is om de kraterrand op en neer te volgen tot aan een mirador genaamd Chalalà. Dit zou ons ongeveer één uur moeten vergen. De uitzichten op het 150 m diepe kratermeer zijn spectaculair en we zien ook zeer duidelijk aan de andere kant van het kratermeer twee bergtoppen die broederlijk naast mekaar staan. Die bergen zijn de Ilinisas bergen. Wetenschappers denken dat deze twee bergen ooit samen één vulkaan vormden tot er een wat te enthousiaste eruptie kwam. Als dit waar is zou die vulkaan 9 à 10’000 m hoog geweest zijn en dus veruit de hoogste berg van de wereld geweest zijn (ook zonder de truc van de afstand van het midden van de aarde ipv boven zeeniveau). Onze wandeling is dan wel niet 9000 m hoog, 4000 m is ook al niet niets. Goed dat we hier op het einde van onze rondreis door Ecuador komen, want zelfs nu worden we de hoogte nog goed gewaar. Hier duizelig rondlopen is trouwens geen goed idee, want het concept van een balustrade langs de diepe afgrond is hier onbestaand. Uiteindelijk komen we gezond en wel aan het uitzichtpunt Chalalà. Dit werd met hulp van Spanje gebouwd en het is duidelijk dat dit project een Eurootje mocht kosten. De houten constructie is Z - vormig met een glazen balustrade waardoor men vanop twee niveaus de omgeving kan bekijken. Erg mooi gedaan. We genieten nog wat van het uitzicht en vatten dan de terugweg naar ons hotelletje aan. Hierbij vertelt Christian het verhaal van een Noorderbuur die samen met een tourgids uit Quito een mooi hotel hier in Quilotoa had opgezet. Dit hotel lag iets buiten het dorp omdat de dorpelingen geen vreemdelingen in hun dorp wilden. Na twee jaar bleek dit hotel zeer succesvol, omdat goede service geleverd werd. Dat stak de dorpelingen de ogen uit en daarom pestten ze de Nederlander en de Quitoenaar hier weg (= verplichtten ze hen het hotel aan hen te verkopen). Nu een paar jaar later werkt dit hotel met verlies en wil geen enkele touroperator nog klanten naar dit hotel sturen. De teloorgang van de Quilotoahoek, met andere woorden.
Na dit verhaal pikken we onze valies op en vertrekken richting Cotopaxi Nationaal Park. Ondertussen hebben de wolken tegengescoord. De bordjes hangen nu gelijk met Blauw 1 – Wolken 1. Dat belooft niet veel goeds want Christian zegt dat er in de richting van de Cotapaxi vulkaan nog het meeste wolken samengepakt zitten. De Cotopaxi is (volgens sommige bronnen) de tweede hoogste actieve vulkaan ter wereld en tweede hoogste berg van Ecuador (5897 m) maar het zou goed kunnen volgens Christian dat we de Poulidor van de bergen helemaal niet te zien krijgen. En inderdaad, naarmate we dichter en dichter bij het Cotapaxi nationaal park komen worden de wolken donkerder en dreigender. De stand staat nu Blauw 1 – Wolken 2 en de verdediging van Blauw staat te bibberen op hun benen. Wij laten ons echter niet zo maar uit ons lood slaan en besluiten het geplande wandelingetje rond de lagune toch maar te doen. Veel is er niet te beleven omdat het attractiepunt van deze wandeling het uitzicht op de Cotopaxi vulkaan is en die zit nu gehuld in de wolken. Tegen het einde van de wandeling zijn hier en daar wat sporen van de besneeuwde flanken van de vulkaan te bespeuren maar om een 2 – 2 stand te claimen is het aandeel Blauw toch net niet groot genoeg. We blijven nog wat wachten, maar zien hoe de wolken de situatie blijven beheersen. Als er ergens een wolk wegdrijft is er altijd wel een andere die de plaats inneemt.
De situatie wordt nog slechter naarmate we Quito naderen. Het begint nu namelijk ook te regenen. In plaats van 2 – 2 wordt het 1 – 3 en is het game over. (ik heb later kunnen zien dat het met mijn Gantoise al niet veel beter verlopen is). Al met al kunnen we echter over het weer niet klagen, want we hebben vandaag weer alles kunnen bezoeken wat we gepland hadden. We checken in het hotel San Francisco de Quito dat Christian een paar dagen geleden gereserveerd heeft . Dit hotel ligt midden het historisch centrum van Quito. Het hotel ziet er erg mooi uit en we krijgen de matrimonial suite. Deze kamer (suite wijst er alleen op dat er een klein keukenhoekje is) heeft een fantastisch uitzicht over de stad maar heeft één groot nadeel: we moeten 5 verdiepingen omhoog en een lift is niet te bespeuren. Gelukkig heeft Gertrude een muilezel mee om alles naar boven te sleuren. Het uitzicht vanop onze kamer is echter zeer mooi. Dit nodigt ons uit om in de omliggende straten naar een terrasje te gaan speuren … maar vinden dat niet. Het concept van terrasjes bestaat hier quasi niet. Misschien is dit wel een serieus gat in de markt. Door de afwezigheid van terrasjes en door het feit dat het weer begint te regenen zijn we verplicht vroeger dan gepland te gaan eten in La Vista Hermosa, zo genoemd omdat het restaurant (ook) 5 verdiepingen hoog is (maar hier is wel een lift, zo nog een echte met een liftboy die de deur moet open en toe doen) en een prachtig uitzicht over de stad biedt. Na het lekker eten wandelen we terug in de wetenschap dat ons verblijf hier in Ecuador op zijn laatste benen loopt. We gaan eerst nog eens goed slapen en dan zien we morgen wel.
Buenas Noches
Dag 24: Van Cuenca naar Quilotoa
Vandaag is het een lange rit en we hebben derhalve besloten vroeg te vertrekken. Om 8 uur staan we gepakt en gezakt klaar. Eerst gaan we naar Ingapirca. Daar zijn de enige ruïnes in Ecuador uit de Inca tijd, die het vermelden waard zijn, zeker als men voordien al Peru bezocht heeft. Het interessante aan het bezoek aan Ingapirca is de samenhang van twee culturen . De Cañari’s regeerden de omstreken van Cuenca tot in de 15de eeuw. De Inca’s kwamen hier in de streek van Cuenca om hun imperium uit te breiden. De Cañari (vogeltjes) lieten zich echter niet zomaar kooien en boden hevige tegenstand. Hierdoor besloten de Inca’s met hen samen te werken ipv te vechten. De samenwerking ging zelfs tot tussen de lakens toen de prinses van de Cañari’s huwde met de prins van de Inca’s. Veel resultaten van de samenwerking zijn er niet, omdat kort nadien de Spanjaarden hier toekwamen, onder andere om het ware geloof in deze contreien te verspreiden. Wat wel overblijft zijn de ruïnes van Ingapirca. Dit tempelcomplex heeft enerzijds funderingen van Cañari gebouwen (gekenmerkt door het gebruik van rivierstenen die op mekaar gestapeld zijn met een soort mortel ertussen) en anderzijds funderingen van Inca gebouwen (gekenmerkt door vulkanische stenen die naadloos en zonder enige specie op mekaar gestapeld werden). Conclusie: dit is geen Machu Pichu, maar toch de moeite om eens in rond te lopen.
Nadien vatten we de lange rit richting Quilotoa aan. Tot een 50-tal km voor de bestemming wisselen licht gemiezer met gewone bewolking af. Op 50 km voor de bestemming begint het dan echt te regenen. Geen stortbui maar toch meer dan gemiezer. Dat voorspelt niet veel goeds voor het bezoek aan Quilotoa. Gelukkig houdt het regenen net voor we aankomen op. Wel is het hier serieus koud (geen wonder gezien het feit dat we op 4000 m zitten). Er komen zelfs blauwe plekken in de lucht. Gaat blauw dan toch nog scoren in Mazzu time? Laat ons hopen dat we evenveel geluk blijven hebben als we tot nu gehad hebben.
Eerst moeten we echter een plaats vinden om te overnachten. Quilotoa is de enige plaats waar we, om allerlei redenen, vooraf geen boeking gemaakt hebben. We stoppen bij één van de weinige hotelletjes ,die de plaats rijk is. Het is reeds aan de buitenkant van het dorpje en van het hotelletje duidelijk dat we, zelfs als we zeer hard zoeken, hier geen suite te pakken zullen krijgen. De kamer die we toebedeeld krijgen, is borderline OK maar ziet er proper uit. Het feit dat het hier (binnen en buiten) koud is draagt niet bij tot een wild enthousiasme over de geboden kamer. De bazin zegt echter dat ze onmiddellijk het kacheltje, dat midden in onze kamer staat, zal aansteken. Laat ons hopen dat dit het enthousiasme gehalte zal opkrikken. In afwachting gaan we naar de Quilotoa krater kijken (men weet maar nooit dat het morgen weer regent). De krater is maar een paar honderd meter voorbij het hotelletje en is erg impressionant. Men staat op de kraterrand, de hele caldera is zeer mooi afgelijnd en gevuld met een groot meer … dat blauw is als de zon erop zit, zegt Christian. We geloven hem blindelings, want we zijn al blij dat het niet regent en dat Blauw en Wolken verlengingen willen spelen. Er staat een scherpe wind, waardoor we het bezoek aan de kraterrand kort houden.
Terug in het hotel is onze kamer al veel aangenamer doordat het kacheltje zijn best staat te doen. Beneden in de eetplaats is het veel kouder omdat het kacheltje daar later aangestoken is en omdat altijd wel iemand de deur laat open staan. De grootste zondaars zijn twee Indische gezinnen die hier binnen en buiten lopen. Zij worden waarschijnlijk zelf de koude niet gewaar omdat ze gekleed lopen alsof ze op poolexpeditie vertrekken (mutsen, sjaals, handschoenen, tutti quanti). De bazin en haar dochter (vermoed ik) zijn trouwens ook goed gekleed. Ze hebben de traditionele hoed op en dragen over hun kleren (ik wil niet weten wat dat allemaal is) een deken dat ik herken van in onze kamer. Alleen Christian en wij twee lopen “normaal” (een lange broek, een T shirt en een fleece) gekleed.
We hebben de mogelijkheid om in één van de andere hotelletjes te eten of hier te blijven eten. De keuze is vlug gemaakt, als we denken aan de koude wind buiten. We besluiten een pizza te bestellen. Ik een medium met champignons en Gertrude een klein formaat Hawaien. De bestelling laat, naar Ecuadoraanse normen, op zich wachten maar dat is niet erg want ik slaag er ondertussen in de blog van gisteren te posten. Bovendien zitten we dicht bij het kacheltje waardoor onze knieën aangenaam warm zijn. Meer achtergestelde gebieden zijn wel tamelijk fris, maar dat komt straks wel in orde als we ons achterste eens naar de kachel richten. Plots begrijpen we waarom het tamelijk lang duurt. De schoonzoon komt met een verse ananas door de eetzaal naar de keuken gestapt. De brave man is naar Hawaï moeten gaan. De pizza’s, die nu binnen de 5 minuten geserveerd worden zijn zeer lekker en ruim voldoende (gelukkig schiet Christian me ter hulp door 2 stukken van mijn pizza naar binnen te werken). Onmiddellijk na het eten ga ik ons kacheltje op ons kamer van een paar bijkomende stukken hout voorzien. We willen ten alle prijze vermijden in een koude kamer in een koud bed te moeten kruipen. Daarna zitten we nog wat aan ons eetzaalkacheltje de krant te lezen waarbij Gertrude de parallel trekt met de eetzaal in de woestijn op de grens tussen Bolivia en Chili. Dat is echter wat overdreven. Daar was het nog even andere koek met buitentemperaturen van -17° C (en binnentemperaturen die waarschijnlijk ook beneden het vriespunt waren) en een kacheltje dat maar gevoed werd met een paar stukken gedroogd mos voor de hele avond. Hier is voor de hele avond zowel op onze kamer als in de eetzaal ruim voldoende hout beschikbaar.
De hele avond is trouwens een eufemisme want om 10 uur zitten wij al onder de lakens voor een hopelijk goede nacht.
Slaapwel
Dag 23: Een dagje in Cuenca
Deze morgen zijn we maar om 9 uur met Christian afgesproken. Eerst gaan we naar de hoofdpost van Cuenca. We zijn daar gisteren ook al geweest om na te kijken of ze misschien postzegels met “peten” hadden. De mevrouw aan het loket zei me dat ik morgen om 8 uur weer bij haar en naar hetzelfde loket moest terugkomen. Daar zijn we dan (zij het met een uur vertraging). Nu zegt dezelfde dame aan hetzelfde loket me dat ze geen postzegels met “peten” heeft. Dat had ze me ook gisteren kunnen zeggen, maar ik heb geen zin in een zinloze discussie in mijn zondagse Spaans.
Na deze episode kunnen we het echte bezoek aan Cuenca beginnen. We wandelen op ons gemak van de ene kerk naar de andere. Het valt ons op dat er eigenlijk geen enkele mooi te noemen valt. In vergelijking met veel kerken in andere landen in Latijns Amerika of Europa zien ze er tamelijk armtierig uit. Dikwijls zijn kerken overladen met allerlei ornamenten langs de buitenkant en, zeker in Latijns Amerika, moet men een zonnebril opzetten als men richting altaar wil kijken. Hier zijn we dit nog niet tegengekomen, maar dat wil niet zeggen dat de kerken daarom mooi zijn door hun soberheid. Ze zijn gewoon niet mooi. De mooiste is mogelijks de nieuwe kathedraal (de oude staat aan de overkant van het plein) die eind 19de eeuw gebouwd werd door een Duitse schrijnwerker die Redemptorist geworden was en hier aanbelandde om de gewonnen zieltjes te onderhouden. Eens hier kreeg hij ook de opdracht plannen voor een nieuwe kathedraal te tekenen. De kathedraal heeft dan ook een heel andere bouwstijl dan alle andere kerken in Cuenca en in Latijns Amerika in het algemeen. Hopelijk heeft Quito (de laatste dag) nog een paar verrassingen in petto.
Na de kerken willen we nog eens in het Museum van Moderne Kunst binnenlopen. We kunnen wel de gebouwen bezoeken, maar er is geen permanente collectie die kan bekeken worden. Dat bezoek duurt dus niet erg lang. Niet getreurd echter, want nu gaan we langs de Franse straat (vraag me niet waar de naam vandaan komt) naar twee zeer speciale winkels kijken. De eerste heeft niets anders dan religieuze voorwerpen, de tweede niets dan antiklerikale. We gaan in geen van beiden binnen om de balans niet te verstoren. Op het pleintje voor de winkels staat een merkwaardig standbeeld dat een spel van vroeger uitbeeldt. Hierbij moesten kinderen proberen op een met vet ingesmeerde paal te kruipen om bovenaan een speelgoedje te bemachtigen.
Onze voettocht doorheen Cuenca eindigt op een overdekte markt. Allerlei verse producten worden aangeboden, maar het grootste deel van de stalletjes zijn gespecialiseerd in groenten en fruit. Christian ondervraagt ons over de verschillende soorten fruit die we zien maar buiten bananen en ananassen slaan we de bal bijna altijd mis. De passievruchten zijn veel groter dan we gewoon zijn, de appelsienen zijn dan weer kleiner en geler dan bij ons, de boomtomaten zien eruit als granaatappels, de guyavana waren we al helemaal vergeten, enz. Van frustratie krijgen we honger, maar dat probleem kan op de tweede verdieping van deze markt gemakkelijk opgelost worden. In allerlei stalletjes wordt van alles geserveerd. We halen eerst een bordje met “hornado”. Dit is een varken dat in zijn geheel gedurende uren in een oven gebakken wordt. Het resultaat is uiterst sappig vlees met een krokante korst errond. De dame van het stalletje plukt, zonder veel hygiënische zorgen, stukken vlees uit het varken en gooit ze op een grote pan om het vlees weer op te warmen. Hopelijk is dit voldoende om het aantal bacteriën weer naar beneden te brengen. In dezelfde pan liggen ook witte bollen die blijkbaar van aardappelpuree gemaakt zijn met wat geel poeder op. Die zullen wel OK zijn want gekookt. Daarna neemt de dame met dezelfde hygiënische voorzorgen als hierboven een handvol van een mengsel van sla, ui en tomaat en steekt haar hand met de groenten in een vloeistof van onbekende oorsprong . Dit is een rare manier van dressing aanbrengen. Dan mikt ze alles op een isomo bordje en dat kost dan 3, 4 of 5 $ afhankelijk van de grootte van het bordje. Gertrude en ik nemen een bordje van 4$ om te proberen en broederlijk te delen, terwijl Christian een “encebollado” (een dikke vissoep met grote stukken tonijn) eet. Onze hornado smaakt en dus ga ik nog een bordje van 3 $ halen. Het bordje zelf is inderdaad kleiner dan dat van 4 $, maar de hoeveelheid erop is minstens evenveel. Dus … beste lezers, als ge ooit in Cuenca in de markt hornado gaat eten bestel dan een bordje van 3$. Ge zult evenveel krijgen dan wanneer ge 4 $ (of 5 $??) bestelt. Voor 9 $ hebben we nu met drieën ons buikje rond gegeten. Hopelijk blijft onze darmflora onaangetast van dit “buikje rond eten” anders zullen we onze mening over hoe lekker dit was moeten herzien.
Nu moeten we wat gaan stappen om dit alles te verteren. Bij het buitengaan wijst Christian ons op een rijtje traditioneel geklede dames. Dit zijn Curanderas. Zij beschikken over bepaalde krachten (zeggen ze zelf) die ze aanwenden om volwassenen en kinderen van allerlei kwalen en kwaaltjes te verlossen. Daarvoor doen ze allerlei rituelen met planten en kruiden op de patiënten / slachtoffers. Men noemt dit de “limpia” of de reiniging. Ons vertrouwen in deze praktijken is zo laag dat we plots geen enkel kwaaltje meer voelen. De “limpia” werkt dus zowel op believers als op non believers. Aangezien we geen kwaaltjes hebben, kunnen we naar het nationaal park “El Cajas” gaan. De hele voormiddag is het erg zonnig geweest, maar als we richting Cajas kijken ziet het er dreigend bewolkt uit. Toch besluiten we eens te gaan kijken. Men weet maar nooit dat we weer geluk hebben en dat het droog blijft.
El Parque Nacional Cajas ligt een klein uurtje rijden buiten Cuenca. De weg gaat gestaag omhoog waardoor we aan de ingang van het park op 3960 m hoogte staan. Na dezelfde registratieformaliteiten als in alle andere parken waarin we al geweest zijn ingevuld te hebben beginnen we aan een gezapige wandeling van een 4-tal km rond een lagune. Voor mensen zoals wij, die eergisteren nog op 5100 m hoogte gestapt hebben, is 4000 m natuurlijk een peulschil … of toch niet. We worden ook de hoogte van 4000 m aan onze ademhaling gewaar. Het is duidelijk dat we nog geen echte berggeiten zijn. De omgeving is hier erg mooi. Het doet me denken aan Schotland … maar neem dit niet aan van mij, want ik ben nog nooit in Schotland geweest. In mijn verbeelding zouden de lagunes echter gemakkelijk “lochs”, de valleien “glens” en de barre heuvels “bens” kunnen zijn. Ge moet maar eens naar de foto’s kijken als ik ze eens gepost krijg. Na anderhalf uur zijn we terug aan het vertrekpunt. We hebben tijdens onze wandeling een drietal keer wat spatjes regen gehad (niet voldoende om de paraplu open te doen) maar anders is het weer OK gebleven. Hier en daar zelfs een straaltje zon waardoor de wolken er alleen maar dramatischer uitzagen … net zoals in Schotland.
Nu keren we terug naar Cuenca (= in Ecuador, niet in Schotland). Daar gaan we echt de internationale toer op en wel door naar een Belgisch café / brouwerij te gaan. De patron / brouwer is een Gentenaar die zich hier op een zeer mooi pleintje gevestigd heeft. Eerst was zijn microbrouwerij hier ook, maar nu heeft hij die moeten verplaatsen omdat de overheid vond dat hij geen “industriele” activiteiten mocht bedrijven in een residentiële wijk. De patron is er niet maar zijn Ecuadoraanse echtgenote vertelt ons in zeer redelijk Nederlands (ze heeft 5 jaar in Zwijnaarde gewoond) hoe, in het spoor van de Spaanse conquistadores, een Vlaamse pater, Joos De Rijcke (= Jodoco Rique, vandaar de naam van het café Jodoco), hier het eerste bier gebrouwen heeft … omdat hij de Spaanse wijn maar niets vond. De drankenkaart bestaat uit 3 eigen brouwsels (Tripel, Amber en Quadrupel) en 3 Gouden Carolussoorten (Tripel, Classic en nog een 750 ml fles van Cru Special of zoiets). Ik vermoed dat die Gouden Carolus bieren gekozen zijn omdat brouwerij Het Anker net zoals pater De Rijck uit Mechelen komt. We bestellen elk een bier van de patron omdat we Gouden Carolus ook thuis kunnen drinken, waar het bovendien geen 8 $ het stuk kost. Christian en ik drinken een tripel en Gertrude het donkere sapje dat voor mij te veel gecaramelliseerd is. Jammer genoeg kunnen we geen tweede biertje meer drinken omdat de Cuy tegen 7 uur besteld is.
We gaan ons in ons hotel snel wat andere kleren aandoen en trekken naar een restaurant waarvan Christian weet dat de cuy er goed is. Ik denk er nu plots aan, heb ik al uitgelegd wat cuy juist is? Neen? Dan zal ik dat nu moeten doen. Cuy is een delicatesse in heel Latijns Amerika. Men kan het in gespecialiseerde restaurants in Colombia, Peru en Ecuador vinden en het is …. Guinees biggetje. Ik heb cuy al eens op onze Peru reis geprobeerd, maar toen was het niet enorm meegevallen. Het beest was toen niet voldoende gaar waardoor ik al vrij snel het eten van de cuy voor bekeken had. Hier heeft Christian gezegd dat ik het absoluut nog eens moest proberen. We bestellen één cuy voor ons drieën ( is normaal voor twee personen) en nemen er nog een lamsgerecht bij kwestie van een back-up plan te hebben. De cuy die we hier voorgeschoteld krijgen is qua smaak goed en is ook voldoende gaar om van de beentjes te gaan, heeft een krokant korstje maar is voor mij toch wat te veel gepruts om een culinaire topper te zijn. In dat opzicht is er een analogie met kikkerbilletjes en kwartels en allerlei klein grut, waar ik me moeilijk kan mee bezighouden.
Als beloning voor Gertrude’s bereidheid om de cuy te proberen krijgt ze een ijscrème van dezelfde zaak als gisteren. Deze keer neemt ze een Bom Bom Premium omdat daarvan gezegd wordt dat het double chocolate is. Jammer genoeg is deze Bom Bom Premium niet zo lekker als de ijscrème van gisteren maar wie niet waagt, niet wint en wie waagt, verliest soms. Met die gedachte zet ik me aan het schrijven in de wetenschap dat ik de blog niet zal kunnen sturen. We hebben dan wel een suite maar de WiFi werkt niet stabiel genoeg om iets te kunnen posten zonder frustratie.
Misschien morgen.
Dag 22: Van Riobamba naar Cuenca
We hebben beiden niet bijster goed geslapen. Misschien had het met de warmte te maken, we hadden namelijk een zeer dik dekbed. Misschien had het met de hoogte / droogte / dorst te maken. We zitten weer op 2750 m met zeer droge lucht. Enfin, het doet er niet toe. Een keer minder slapen is het einde van de wereld niet en we moeten bovendien toch vroeg opstaan. Reeds voor vijf uur horen we met koffers zeulen. Dat zijn de Fransen die met hun groep om 5 uur moeten ontbijten en om 5:30 richting Nariz del Diablo moeten vertrekken. Wij mogen iets later vertrekken, omdat we met de auto sneller vooruit geraken dan de Fransen met hun bus. Er is wel zeer veel verkeer ondanks het feit dat we al om 6 uur onderweg zijn. Wakkere kerels die Riobambanen. Christian begrijpt het vele verkeer ook niet 100 % , maar we denken dat het met een markt (dieren en alle andere spullen die men normaal op een markt vindt) in een stadje, dat we tegenkomen (NN), te maken heeft. We komen desondanks netjes op tijd aan in Alausi waar we op ons gemak naar onze gereserveerde stoelen in de trein “Nariz del Diablo” kunnen gaan.
De trein vertrekt een paar minuten te laat, omdat de bus met de Fransen wat te laat aangekomen is. We weten niet waar ze gezeten hebben. We hebben ze onderweg niet gezien. Een kleine vertraging van de trein is echter mogelijk omdat de plaatsen in de trein allemaal van op voorhand gereserveerd zijn en omdat de trein enkel een toeristentrein is, die van Alausi naar Sibambe heen en terug rijdt. Het begin van de treinrit is niet erg spectaculair, maar het wordt beter naarmate we verder in een kloof afdalen. Het wordt helemaal speciaal (spectaculair zou ik het niet noemen) wanneer de trein twee haarspeldbochten neemt. Het is een eenvoudig idee, maar men moet er maar op komen. De trein rijdt eerst voorbij de haarspeldbocht en gaat dan “achteruit” verder. Goed gevonden van die Ecuadoranen. Uiteindelijk komen we in het stationnetje van Sibambe aan, waar we opgewacht worden door een 5-tal vrouwen en evenveel mannen, die een paar traditionele dansen in traditionele klederdracht uitvoeren. We krijgen ruim de tijd om de “neus van de duivel” in één van de heuvels te zien. Dat valt niet mee, zeker niet als men niet 100 % zeker is naar welke heuvel men moet kijken. Daarna krijgen we nog een paar dansjes aangeboden (bij de laatste worden de passagiers zelfs uitgenodigd mee te doen). Ik kijk strategisch de andere kant op om het Vaderland de blamage te besparen. Zelfs Gertrude slaat het aanbod van de plaatselijke schone af. Philippe en Mathilde kunnen op hun beide oren slapen. Wij brengen België niet in verlegenheid, wat niet kan gezegd worden van een paar stijve Franse harken. We krijgen veel tijd in Sibambe omdat de mensen hopen ons (een “captive audience”) iets te verkopen. Dat gebeurt dan ook, want wat kunnen we anders doen? Velen drinken iets in de cafetaria van het stationnetje of kopen iets in de paar souvenirstalletjes, die naast het stationnetje zijn opgesteld. Wij leveren onze bijdrage tot de plaatselijke economie door een stuk van 70% chocolade met mango te kopen. Uiteindelijk rijden we weer naar boven, waar Christian ons staat op te wachten. Hij heeft een dutje mogen doen ondertussen, de chanchard.
We rijden vervolgens van Alausi richting Cuenca om na een 10-tal km naar een dorpje af te slaan, dat een uitzichtpunt over de Nariz del Diablo heuvel en trein rijk is. Voor 1 $ per persoon mogen we gebruik maken van het pas aangelegde pad, dat van de enige restaurant dat het dorp rijk is, naar het uitzichtpunt gaat. We zijn net op tijd om de trein van 11 uur één van de twee haarspeldbochten te zien nemen. Men kan veel beter het vernuft van de zig zag beweging van de trein appreciëren vanaf dit uitzichtpunt dan vanuit de trein zelf. We moeten er wel 330 trappen voor naar beneden … en terug naar boven. Nadat we de trein van hier boven bezig gezien, hebben is het nu definitief gedaan met de Nariz del Diablo. We rijden langs een paar dorpjes en stadjes en komen uiteindelijk in Biblian waar we een ietwat speciale kerk kunnen bezoeken. De kerk heeft vier verdiepingen. De onderste twee zijn begraafplaatsen. Ruimtes waarin lijkkisten passen en die afgesloten zijn met een gedenksteen met de naam van de overledene erop zijn, zes hoog, op mekaar gestapeld. De derde verdieping van de kerk is een kapel voor San José (maar deze verdieping is gesloten) en de vierde en bovenste verdieping is een echte kerk waarvan het altaar uit de rotsen gehouwen is. Er zijn mooie, semi-moderne glasramen die een mooi licht in de kerk laten binnenvallen. Het geheel is niet buitengewoon mooi, maar de moeite waard om eens te bekijken als men toch passeert.
Na Biblian gaat het nu definitief richting Cuenca. We komen rond 4:30 in ons hotel (Hotel Carvallo) aan en worden een suite aangeboden. Het slaapgedeelte is ongeveer 30 m2 enhet zitgedeelte ongeveer 60 m2. Dit is zoveel als de oppervlakte van de hele bovenverdieping van de Lonesome George of 3 kamers in Tena en compenseert dus het gebrek aan plaats toen. Voor zo iets maar 105 $ per nacht betalen (ontbijt inbegrepen en op een steenworp van de kathedraal zitten) is een goede deal. We spreken met Christian om 7 uur af en gaan in een zeer gezellig restaurant juist naast de kathedraal eten. Dit moet ooit deel uitgemaakt hebben van het klooster dat nu geconverteerd is tot een aantal bars, restaurants, etc. Kortom een geslaagde herbestemming. Na het eten zegt Christian dat hij nog een ijscrème gaat eten naast de deur. Gertrude stribbelt zonder veel overtuiging tegen. Ze moet toch eerst zeggen dat ze geen ijscrème mag eten omwille van haar lijn, maar laat zich dan overtuigen met Christian mee te doen. Ze gaat wel de lokale toer op (ondanks het feit dat er allerlei gekende favorieten staan zoals chocolade, Oreo, tiramisu, stracchiatelli, aardbeien, smurfenblauw, enz.) en neemt een mengsel van bosbessen en guyanavanas. Het geluk straalt van haar af. Het zijn de kleine dingen die het leven mooi maken. We wandelen over de centrale plaats, waar een aantal breakdansers hun moves aan het tentoonspreiden zijn en langs een binnenplaats waar een aantal jonge jongens en meisjes hun dans moves tonen. Stijve harken zien we hier niet (omdat er geen spiegels hangen).
Nu is het tijd om ons in onze suite terug te trekken, zodat we toch een beetje gebruik maken van de geboden luxe.
Hasta Mañana
Dag 21: Van Baños naar Riobamba (met de Whymper / Hermanos Carrel hut op Chimborazo)
Vandaag worden we niet wakker op de tonen van het Ecuadoraanse volkslied … omdat we al wakker zijn voor de eerste tonen uit de luidsprekers schallen. Nu we weer bij zijn met onze blog, kunnen we weer op een normaal uur slapen en worden we dus relatief vroeg wakker. En hadden we wel nog geslapen dan was het toch niet het nationale volkslied geweest dat ons gewekt zou hebben. Het is deze keer de Ecuadoraanse Luc Steeno die een optreden voor heel Baños doet. Het is duidelijk dat de schooldirecteur een beetje van alle markten thuis is. Na het ontbijt en een herschikking van de valies vertrekken we rond 9 uur Riobamba.
Het ziet ernaar uit dat Blauw / Wit weer gaat winnen van de Wolken (hopelijk volgt de Gantoise dit voorbeeld nu Hein de pijp aan Yvan gegeven heeft). We rijden in een grote cirkel rond de Tungurahua vulkaan. Dit doen we niet omdat hij op exploderen staat maar omdat dit de enige weg naar Riobamba (onze volgende overnachtingsplaats) is. In Ecuador is er altijd maar één weg van punt A naar punt B in tegenstelling tot bij ons, waar men altijd via allerlei alternatieve wegen kan rijden (en maar goed ook anders zouden de files nog langer zijn). De top van de Tungurahua is gedeeltelijk in de wolken gehuld. Christian zegt dat dit niet slecht is, want dat de top van de vulkaan meestal geheel onzichtbaar is. Rond 11 uur komen we aan op Punt B (op 2750 m hoogte) en checken we eerst in het hotel in alvorens onze weg verder te zetten. Mansion San Isabella is een zeer mooi hotel (achter een zeer gewone façade) en we hebben een zeer ruime en mooi ingerichte kamer.
We kunnen echter niet treuzelen, want we moeten vandaag de Chimborazo beklimmen (althans een deel ervan … en gelukkig het onderste deel). Voor we aan de beklimming beginnen moeten we eerst nog veel meer klimmen (gelukkig met de auto). De Chimborazo is 6268 m hoog en daarmee de hoogste berg van Ecuador. In Latijns Amerika staan veel grote kastaars. De hoogste is de Aconcagua op de grens tussen Argentinië en Chili die met zijn 6962 m maar net uit de categorie van de 7000’ers valt. Niet getreurd echter, de Ecuadoranen hebben er iets op gevonden: door de afplatting van de aarde is de hoogte van de Chimborazo 2000 m hoger dan de Everest als men in plaats van te rekenen vanaf de zeespiegel rekent vanaf het midden van de aarde. Van die spitsvondigheid (pun intended) staan Edmund Hillary en al zijn huidige navolgers wel eventjes te kijken. Enfin, voor ons moeten al die trucjes allemaal niet. Wij, die 91 m boven de zeespiegel zitten, als we boven in ons bureau zijn, vinden 6268 m boven de zeespiegel al niet mis.
We rijden eerst tot aan de ingang van het nationaal park, waar we ons moeten registreren, maar de ingang is, net zoals in alle andere parken, met uitzondering van de Galapagos eilanden, gratis. Na die formaliteit rijden we verder op een brede aardeweg (te vergelijken met de hoofdwegen in Namibië) tot aan een parkeerplaats en berghut. Die plaatsen zijn op 4800 m hoogte gelegen. Ongelooflijk dat we hier al even hoog staan als op de top van de Mont Blanc. Vanaf hier moet het te voet verder. We doen moedig onze bergschoenen aan en dat is voldoende om ons licht in het hoofd te laten voelen. Als we nu nog werkelijk licht zouden zijn zou de klim naar de tweede berghut “een wandelingetje in het park” zijn. We vrezen echter dat dit niet het geval zal zijn en besluiten dus wat op onze positieven te komen over een kopje Coca thee. Daarna beginnen we de tocht. Wat vanuit de auto leek als een klein heuveltje opstappen blijkt, wanneer men van wat dichter kijkt, minder mee te vallen dan verhoopt. Ik blijft netjes achter Gertrude (dat is niet moeilijk omdat ik regelmatig een foto van de omgeving neem wat me ook wat rust geeft) en zeg haar continu dat ze zo traag als ze kan moet stappen. Pollé, Pollé. Op die manier halen we één voor één andere stappers in. Bij een groep Nederlanders is er één die ons horen praten heeft en zegt dat wij, Belgen, bevoordeeld zijn tov hen, de Nederlanders, omdat er in België bergen zijn. Ik wil geen boompje opzetten over de vraag hoe het dan komt dat Nederlandse renners mee kunnen spelen in het algemeen klassement van grote rondes dus plaats ik, à la Van Impe (die kon nog eens een berg oprijden), een demarrage die onze noorderbuur ter plaatse laat. Dat zal hem leren.
We bereiken na 40 minuten de berghut die 200 hoger ligt dan de vorige = 5000 m. Dat moet gevierd worden met een fotootje. Net wanneer Gertrude haar geluk de baas kan, zegt Christian dat wat hoger een lagune ligt en of we zin hebben tot daar te gaan. Gertrude weet haar euforie te onderdrukken en stapt moedig verder … tough cookie. Ze blijft Pollé Pollé verder stappen tot we de lagune (waar geen water meer instaat) bereiken. Nu zijn we op 5100 m … en dan tel ik nog niet van het centrum van de aarde !!! Nu is het welletjes geweest, want hierna is de beklimming een echte beklimming met koorden en crampons en wie weet wat nog allemaal. Wij gaan dus naar beneden wat ongeveer even lang duurt als naar boven omdat het pad bestaat uit vulkanische as en kleine steentjes. Op zoiets afdalen is Gertrude’s specialiteit niet, maar als ze een handje mag geven of de rugzak mag vasthouden lukt het wel. Beneden in de berghut eten we een empanada met een beker Coca thee en we kunnen er weer tegen voor een tijdje.
Op de terugweg naar Riobamba zien we nog zeer veel vicuña’s. Dit zijn familieleden van de lama’s en de alpaca’s maar zij geven veel fijnere wol. Christian weet te vertellen dat een paar kousen gemaakt van vicuña wol in Duitsland 1200 € kost. Als dat waar is (maar ik vrees van niet) dan steek ik twee kleine vicuñaakes in mijn valies en begin ik op één van de slaapkamers thuis (91 m boven de zeespiegel, want die beesten zijn gewoon op grote hoogte te leven) te kweken met die beesten. Na een deugddoende douche gaan we relatief vroeg eten in een Peruaans restaurant. Voor 25 $ eten we met zijn drieën een mixed grill voor twee en een beef chorizo die we met moeite opkrijgen, drinken we 2 grote bieren die we zonder moeite opkrijgen en kopen we een flesje artisanaal gemaakte chili saus. Hiermee heb ik het perfecte recept om rijk te worden: 2 vicuña’s ontvoeren uit Ecuador en er in Belgie mee kweken zodat we vicuñawollen sokken in Duitsland kunnen verkopen om dan ’s avonds in Riobamba te gaan eten. Met dit plan in gedachten gaan we slapen want morgen moeten we al om 5:30 ontbijten. We moeten namelijk om 8 uur de trein naar de “Nariz del Diablo” in Alausi nemen.
Slaapwel
Dag 20: Een dagje Baños
Deze morgen worden we om 7 uur gewekt door zeer heldhaftige muziek. Het zou mij niet verwonderen mocht die muziek het Ecuadoraanse volkslied zijn. Wat het ook zij, we zijn wakker en beginnen dus op ons gemak de dag. Gertrude zegt me dat ik wel 30 muggenbeten op mijn rug heb. Ik voelde idd wel wat jeuk maar dat het er 30 zijn verbaast me toch wel. Zoals ik al dikwijls gezegd heb: ik vind het niet fair dat ik altijd gestoken wordt. Ik kan begrijpen dat muggen er moeten zijn als voedsel voor vogels en kikkers en dat ik er moet zijn als voedsel(leverancier) voor de muggen maar waarom lijken ze altijd al hun aandacht op mij te richten? Dat is voor mij een raadsel. Ik berg het raadsel echter snel op want ik ga toch geen antwoord op mijn vraag vinden. Christian bevestigt tijdens het ontbijt dat op scholen bij iedere start van een nieuwe week het Ecuadoraanse volkslied gespeeld wordt. Ofwel heeft de directeur dus niet door dat het vandaag dinsdag is ofwel worden we morgenvroeg waarschijnlijk weer vergast op een heldhaftig concert.
Als we buiten kijken zien we dat “blauw” het lijkt te winnen van “wolk” en dat is maar goed ook want vandaag staat een fietstocht op het programma en fietsen in de regen is niet zo plezant. Om 9:30 staan we aan het fietsverhuurbureau. Drie stalen rossen worden onder onze respectieve poepen geschoven om de versnellingen te testen en de zadelhoogte op maat te zetten en om 9:45 kunnen we de tocht beginnen. Van fietspaden hebben ze hier nog minder gehoord dan in België en we moeten dus de weg delen met alle andere weggebruikers, klein en groot. Hier en daar staat wel een fiets op de weg geschilderd om de automobilisten en de bus- en vrachtwagenchauffeurs eraan te herinneren dat hier fietsers kunnen rijden. Ik hoop dat we ten gevolge van dit fietstochtje niet de rest van ons leven moeten rondpikkelen zoals 50 % van de honden die hier op straat lopen. Ik heb nog nooit van hondenpolio gehoord en neem dus aan dat de honden manken na een onvriendelijke interactie met een gemotoriseerd voertuig. De fietstocht zelf is echter erg mooi omdat we in een mooie vallei rijden en omdat de weg 90 % naar beneden gaat. Veel duwen moeten we dus niet tenzij de weg dan toch eens naar omhoog gaat … en daar missen we het elektrische motortje dat we thuis hebben. Gelukkig is op een aantal plaatsen de oude weg behouden waardoor er, op die plaatsen, een scheiding tussen fietsen en ander verkeer is.
We stoppen op een aantal plaatsen voor een fotootje en op één plaats voor een tarabita. De trouwe lezers weten natuurlijk wat een primitief kabelbaantje dit is (en de minder trouwe nu ook). De motor van deze tarabita lijkt beter onderhouden dan die in Mindo en … er ligt geen machete naast de verdeelkop, dat is een goed teken. Tijdens de oversteek van de vallei hebben we een mooi zicht op de cascada El Manto de la Novia (het bruidskleed). Aan de overkant van de vallei doen we een klein wandelingetje en dan nemen we opnieuw de tarabita terug naar ons vertrekpunt. Voor 1.5 $ kan men niet sukkelen. We springen weer op ons stalen ros en rijden naar El Pailon del Diablo (de ketel van de duivel). Men kan de duivelsketel langs twee kanten benaderen. Een eerste pad loopt naar de bovenkant van de waterval en is volgens Christian bestemd voor Amerikanen die met overgewicht kampen. Een tweede pad voert naar de onderkant van de waterval en is dus wat meer eisend van de conditie (niet zozeer in de afdaling maar des te meer bij de terugkeer). Wij nemen de tweede optie … omdat we geen Amerikanen zijn. De waterval is erg spectaculair, omdat het water zich van een hoogte van ongeveer 80 m naar beneden stort in een bekken van misschien 30 m diameter (en een diepte van 20 m … zegt men). Er zijn een paar uitzichtpunten, maar het meest spectaculaire (en veruit het natste) punt is achter de waterval. Hiervoor moet men door een lage galerij kruipen tot wanneer men weer kan rechtstaan en tot achter de waterval kan …. lopen. Hierbij kan men niet vermijden kletsnat te worden. Boven de gordel van de spray, onder de gordel van … water rechtstreeks van de waterval (niemand had toch gedacht dat ik iets anders ging zeggen). Daarna gaan we nog eens op de brug over de rivier staan vanwaar men een perfect uitzicht op de waterval heeft. Het is alleen jammer dat de twee paden niet op mekaar aansluiten want dan zou men een rondtocht kunnen maken. Beide zijden van de waterval zijn echter in (verschillende) privé handen en de beide eigenaars kunnen maar niet tot een akkoord komen.
Na dit alles hebben we een forel verdiend. Gertrude neemt “a la plancha” (= gebakken op een hete plaat, denk ik) en ik asada (= gegrild, denk ik) omdat we het verschil niet goed begrijpen en er derhalve niet uitkomen wat we willen. We eten elk de helft van de forel op en wisselen. We proeven quasi geen verschil. Dat weten we dan ook weer. We drinken er één jugo van passievrucht en één van naranjito (= een vrucht die er onrijp als een kiwi uitziet, maar zijn haar verliest bij ouder en rijper worden. Waar heb ik dat nog gehoord??) bij. Christian neemt een batida van bosbessen (= milkshake). Voor dit festijn betalen we 20 $. Ik drink geen bier omdat ik vrees dat een biertje in mijn benen zou kunnen slaan bij de beklimming naar Baños. Ik vraag Christian hoe de beklimming verloopt (want de afdaling was zo plezant dat ik er geen aandacht aan geschonken heb) waarop hij zegt dat het 20 km aan een stuk omhoog gaat. Dit is voor ons voldoende om spijt te hebben dat we geen biertje gedronken hebben. Er is namelijk geen haar op mijn kop dat eraan denkt per fiets terug te keren als er een alternatief is. En dat is er: met een vrachtwagentje waarop de fietsen geladen worden voor 2 $ terug naar Baños rijden. Ik hoor al boegeroep in de achtergrond maar daar trekken wij ons niets van aan, nè.
Terug in Baños maken we nog een toertje met de fiets naar de San Francisco brug vanwaar men een uitzicht op de Tungurahua vulkaan heeft. Vanaf de brug wordt er ook aan bunjee jumping gedaan maar er lijken geen klanten te zijn. Ik kijk eens naar beneden en weet zeker dat nooit een klant van die (en alle andere) mannen of vrouwen die bunjee jumps verkopen zal zijn.
’s Avonds gaan we nog iets eten. Voor Gertrude maakt het niet uit waar of wat we eten als het maar met avocado’s is. Jammer genoeg heeft het restaurant waar we binnenstappen geen enkel gerecht met avocado maar de dienster zegt dat ze wel een paar stukken avocado bij een stukje gebakken kip met rijst kan leggen (ipv een ander slaatje). Daarmee is dat beslist. Onder het eten overlopen we ook nog eens wat de volgende dagen op het programma staat. Morgen wordt volgens Christian potentieel de koudste dag want dan gaan we naar de Chimborazo. Dit is de hoogste berg van Ecuador (6263 m). We gaan die berg natuurlijk niet beklimmen maar plannen wel tot 4800 m te rijden en van daar tot de Whymper hut (5000 m) te stappen. We zullen moeten zien dat we goede benen hebben en dat de hoogte ons niet te pakken krijgt. We babbelen ook over de volgende dagen en beslissen ook een hotel in het oude centrum van Quito te zoeken voor de laatste nacht. Christian gaat onze boeking bij Silverstein annuleren en iets anders zoeken. Dit zou moeten toelaten op zondagavond (als we van Quilotoa komen) een avondwandeling in de oude stad te doen en zou ons ook moeten toelaten de stad zo efficiënt mogelijk te bezoeken op maandag. Onze terugvlucht vertrekt namelijk om 8 pm wat betekent dat we om 5 uur of zo door de stad zullen moeten (waarschijnlijk is het verkeer op dat moment niet van de poes) . Enfin, we hebben een plan en kunnen dus rustig slapen.
Tot morgen. Op naar de 5000 !!!
Dag 19: Van Tena naar Banos
Goed uitgeslapen schuiven we aan de grote ontbijttafel aan. Christian is er al en er zitten ook twee jonge kerels die Frans spreken. Eén blijkt daadwerkelijk van Frankrijk te zijn. De andere is een Ecuadoraan met Franse roots. Zijn vader is Frans en zijn moeder Ecuadoraans (dus het omkeerde van Christian die een Ecuadoraanse vader en een Duitse moeder heeft). Het ontbijt is weer zeer uitgebreid met vers fruitsap, fruit, yoghurt, croissants, een paar soorten confituur, ei, enz. Het valt echt op dat overal in Ecuador, waar we tot nu toe geweest zijn, het ontbijt een belangrijke = uitgebreide maaltijd is.
We nemen het allemaal op het gemakje deze morgen omdat het vandaag een “lichte” dag is. We zijn ook niet haastig omdat we niet goed weten welke kant het weer gaat opgaan. Het is bewolkt met hier en daar een blauwe plek en we weten niet wie het gaat halen: de wolken of de blauwe plekken. In afwachting kan ik van deze rustige aanpak profiteren om de blogs die geschreven waren te posten en om aan de blogs van de nog niet beschreven dagen te werken. Ge zult zien, uw hofleverancier is weer consencieus bezig.
Na de valies naar beneden gesleurd te hebben, vertrekken we richting Puyo. De omgeving is weer veel mooier geworden met een weg die zich tussen grote heuvels met dichte begroeiing slingert. Eens in Puyo, een stadje van goed 30’000 inwoners, bezoeken we een werkplaats / winkel waar figuurtjes in balsa hout gemaakt / verkocht worden. Het balsa hout tiert hier welig in de buurt en daar wordt dankbaar gebruik van gemaakt. De figuurtjes van papegaaien, toekans, uilen, vissen, enz. zijn mooi gemaakt en met prachtige kleuren. Na Puyo gaat het verder richting Banos. De weg hier wordt ook wel “de las Cascadas” genoemd omdat er zo veel watervallen zijn. Net voor we Banos bereiken, slaan we af naar een mooi uitzichtpunt (misschien noemt het daarom wel Bellavista!!!). Vanaf dit punt gaat de weg nog steil verder en nu komen we echt zeer hoog boven Banos uit. Op deze plaats staat de “Casa del Arbol”. Voor 2 $ mag men, in wat eruit ziet als een speeltuintje, binnen. Er hangt een zip-line van een 20 m, er is een balk waarop men zijn evenwicht kan testen, er is een kleine cafetaria en er is de Casa del Arbol. Dit is een soort boomhut. Allemaal niet bijster speciaal; het speciale is echter dat de boom van de boomhut op de rand van een afgrond staat en dat aan twee takken van de boom een schommel bevestigd is. Als men de schommel stevig in gang zwiert, vliegt men over de afgrond … maar komt men (meestal) ook veilig weer. Het geeft de eerste keer een raar gevoel maar de schrik is gauw over … ook bij Gertrude, die eerst wat “moet gemotiveerd worden”.
Daarna gaan we inchecken in ons hotel en iets “klein” eten, want het is ondertussen al ruim na drieën. Misschien een soepje? Christian brengt ons naar een restaurant waar ze volgens hem uitstekende sopita’s hebben … en hij heeft gelijk. We krijgen een echte maaltijdsoep voorgeschoteld die de honger uren uit onze buurt zal houden. Ondertussen blijkt de zon het overwicht te krijgen en wandelen we wat rond in het stadje. Banos is vrij klein met niet meer dan 14’000 inwoners, maar is een echte toeristen magneet. Het ene hotelletje staat naast het andere bartje dat op zijn beurt naast een restaurantje staat dat dan weer naast een reisorganisatie staat enz. Ik denk dat iedere inwoner van Banos via toerisme een inkomen heeft. We bezoeken de waterval naast de thermen die er vrij verouderd uitzien. Gelukkig voor toekomstige bezoekers is men net ernaast een heel nieuw complex van baden aan het bouwen. Wij zijn daar echter te vroeg voor. We gaan ook een kijkje nemen in de kathedraal met annex klooster. Er is een mis aan de gang (op maandagnamiddag?!?) met, voor Latijns Amerikaanse normen, weinig volk (25 “man”). We lopen ook eens door de kloostergang , maar houden het dan voor bekeken. We keren naar het hotel terug om de was te doen en … omdat we de indruk hebben dat er niet veel in het stadje zelf te beleven is tenzij eten, drinken en excursies (met allerlei voertuigen zoals fietsen, quads, jeeps, kano’s, enz) doen.
Om 7:30 hebben we met Christian afgesproken om iets te gaan eten. Christian spreekt al een tijdje over ingewanden die zo lekker zijn en nu is zijn moment aangebroken. In een foodstalleke staat een madameke stukken darm van zo’n 30 cm lang te BBQen. Ik wil het wel eens proberen (ondanks het feit dat mijn twee eerdere pogingen om darm te eten geen onverdeeld succes waren), Gertrude moet niet lang nadenken om te besluiten die kelk aan haar te laten voorbij gaan. Het madameke aan de BBQ snijdt de darmen (hier Tripa Mishqui genoemd) in stukken van een paar cm en schept ze in een kommetje over een paar aardappelen en stukken yucca met een ongeïdentificeerde saus. De smaak van de stukken darm valt erg goed mee (blijkbaar worden de darmen een paar dagen in een kruidenmengsel gemarineerd) maar de textuur is niet om direct wild enthousiast van te worden. Ik knabbel en blijf knabbelen maar veel meer dan extraheren van de smaak gebeurt er niet. Een taai stuk “iets” blijft in mijn mond ongeacht hoe hard en hoe lang ik ook bijt op die spullen. Christian stelt me gerust: er mankeert niets aan mijn gebit. Niemand slaagt er, volgens Christian, in die spullen door te bijten. Men moet gewoon het spul inslikken en hopen dat de “maagmannetjes” (verdere uitleg, voor diegenen die de maagmannetjes niet kennen, kan bekomen worden bij onze kleinkinderen op uitzondering van Lena en Sam die we nog niet kunnen indoctrineren hebben) er weg mee kunnen. Eens dit experiment achter de rug kunnen we echt eten. Gertrude en Christian bestellen een biefstuk met een lekkere champignon roomsaus. Ik hou het bij een gevulde avocado en een beetje van Gertrude’s biefstuk, omdat ik mijn maagmannetjes niet tegen mij wil opzetten. Dit alles wordt overgoten met 2 grote flessen bier (zou de maagmannetjes moeten helpen) en kost ons 30 $. Ecuador is duidelijk België niet.
Voldaan en tevreden stappen we door een paar straten waarin nu veel ambiance is naar ons hotel voor onze gewone avondlijke activiteiten (blog, krant, in slaap vallen over onze Kobo e.reader, enz.).
Hasta mañana
Dag 18: Terugkeer uit de jungle en rit naar Tena
We hebben onze wekker relatief vroeg gezet, want we moeten om 6:30 met de kano op apenzoektocht vertrekken. Bovendien moeten we ook alles inpakken, want na het ontbijt verlaten we de jungle. De aapjes die we (moeten) zien zijn erg klein (hoogstens 15 cm als ze volwassen zijn). Het is dan ook geen wonder dat deze aapjes pocket monkeys genoemd worden. We varen een eindje en stoppen de kano door de boeg in de modder vast te boren. Iedereen stapt min of meer elegant uit en we ploeteren de oever op. Dit valt niet mee in die modderige brij. Gelukkig zijn er wortels en takken waaraan men zich een beetje kan vasthouden. Het beklimmen van de oever is echter niet het lastigste. Het lastigste is het vinden van de minuscule aapjes in de toppen van de bomen. Uiteindelijk slagen we er in één aapje te zien. Ik kan zelfs een paar foto maken maar stel achteraf tot mijn ontgoocheling vast dat ik niet het volledige zoombereik van de lens gebruikt heb. Ik zal nu nog meer dan gedacht werk op de PC hebben om een bruikbaar beeld van het kleine aapje te kunnen tonen. Vanop dezelfde plaats zien we ook nog zwarte apen. Die zijn iets groter en slingeren minder schuchter van boom tot boom.
Nu is het tijd voor een laatste ontbijt en daarna voor de finale inpak. Alles voelt vochtig aan, maar het zal allemaal wel drogen (in de valies of aan de mast). Om 10 uur beginnen we de tocht naar Puente de Cuyabeno van waar we een paar dagen geleden in de jungle introkken . Tijdens de terugvaart zien we de usual suspects (zelfs de dolfijnen zijn weer van de partij), maar er is ook één nieuweling in het gezelschap. We zien namelijk op verschillende plaatsen schildpadden. Die zitten dikwijls met een aantal samen op een boomstronk maar zijn te schuchter om te blijven zitten tot we echt dicht genaderd zijn. Andres had gezegd dat men in de voormiddag zeer dikwijls veel fauna kan bewonderen in het stuk van de rivier tussen de lagune en Puente de Cuyabeno. We zitten dus met de camera in de aanslag, denkende dat we opnieuw luiaards en anaconda’s en macau’s zullen kunnen bewonderen. Daar komt echter niets van in huis deels omdat Nestor “volle gaas” over de rivier scheurt. Misschien doet hij dat omdat hij een koersje wil varen tegen een ander bootje dat ons achtervolgt, misschien is het om de twee jonge dames die meevaren (Celina, de (klein)dochter van Mama Aurora en een andere schone die wel lokaal zal zijn, neem ik aan, maar die me met haar zwaar gemaquilleerd gezicht erg veel aan Indonesische meisjes doet denken …). Wat ook zijn reden is, in ieder geval gaat zijn gisteren gestegen fooi weer naar het niveau dat we eerst gedacht hadden. Deze keer hebben we de afstand tussen de bewoonde wereld en de lodge ipv in 3 uur in 1.5 uur afgelegd (ondanks het feit dat het deze keer ook nog stroomopwaarts ging). Na aankomst krijgen we weer onze “bento box” en kunnen dan rond half één onze terugrit met een busje naar Lago Agrio aanvatten. Daar zit Christian ons op te wachten. We drinken nog een cola in de tuin van het hotel en vertrekken rond 3 uur naar Tena .
Het eerste deel van de rit is door een door ontbossing vrij lelijk landschap (vergelijkbaar met wat we zagen tussen Lago Agrio en Puente de Cuyabeno). De weg noemt dan wel Tronca de la Selva maar van de Selva is niet veel meer te zien. Het tweede deel van de 3.5 uur durende rit is veel interessanter. Het landschap wordt heuvelachtiger en het bos keert terug. Nu zijn we in het Cloud forrest. Ik wist niet dat bossen tegenwoordig ook al “in the cloud” zitten. Op een bepaald moment zien we tussen de clouds “El Reventador”. Dit is een vulkaan die nog erg actief is. El Reventador staat dan ook voor “hij die regelmatig ontploft”. Gelukkig doet hij dit niet terwijl ik een foto sta te nemen en kunnen we gewoon voortrijden naar Tena.
We komen net na het invallen van de duisternis in Tena aan (= 6:30) en gaan naar ons hotelletje. Het ligt op een heuvel vanwaar men een zicht over Tena heeft. De kamers liggen trouwens nog hoger op de heuvel, waardoor we een tamelijke klim voor de voeten geschoven worden en dat valt niet mee als men een valies van 20 kg moet meesleuren. De kamer is netjes, ook al omdat de eigenaar erop staat dat de schoenen uitgetrokken worden vooraleer men de kamer betreedt. In de kamer zelf is er geen Internet (omdat we een eindje van het centrale gebouw zitten) maar bij de receptie wel. Daar maken we onmiddellijk gebruik van om eens te kijken wat er zoal gebeurd is in de wereld. We weten nu b.v. dat iedereen in de Duitse verkiezingen gewonnen heeft (behalve Martin Schulz blijkbaar), dat Kim Jung Il nog altijd aan het bekvechten is met Trump …. en dat de Gantoise weer eens verloren heeft. Het ziet ernaar uit dat ik naar België zal moeten terugkeren om daar eens orde op zaken te stellen. We gaan de enige bezienswaardigheid van het stadje bezoeken = een pizzeria. Sinds de eigenaar en zijn vrouw niet meer samen zijn, wordt in ons hotelletje geen eten meer gemaakt voor de gasten. We krijgen met moeite de 2 pizza’s , die we voor ons drieën besteld hebben op. Nog een geluk dat we er geen drie besteld hebben, zoals we oorspronkelijk van plan waren. De twee grote bieren die Gertrude en ik bestellen, kunnen we gelukkig gemakkelijker de baas. Christian moet niet helpen. Hij houdt het liever bij een vers geperst fruitsap van bosbessen. We gaan op een normaal uur naar bed. Het is een verademing niet meer onder een muskietennet te moeten kruipen. De eigenaar raadt wel repellent aan als men wil vermijden totaal overknabbeld wakker te worden. Met mijn track record beslis ik enthousiast met de repellent te werk te gaan. Tijdens de nacht worden we ook eens gewekt. Gelukkig niet van muggengeknabbel, maar van dikke regendruppels die op de zinken nok van het dak vallen. Na een korte tijd houdt het getik op. Misschien omdat het opgehouden is met regenen, misschien omdat we weer in slaap gevallen zijn. Het voelt goed eens te mogen uitslapen.